In het door de OESO gepubliceerde BEPS-plan (Base Erosion and Profit Shifting) is een actiepunt opgenomen met als doel het kunstmatig opsplitsen van contracten bij bouwprojecten in het buitenland tegen te gaan. Wat wordt er precies bestreden en hoe nadelig is dit voor aannemers?
Wie als aannemer werkzaamheden in het buitenland verricht, kan in dat land over zijn behaalde winst belasting moeten betalen. Bij bouwprojecten van kortere duur in het buitenland geldt doorgaans dat op basis van het belastingverdrag met het andere land enkel in Nederland belasting is verschuldigd. Dit kan anders zijn wanneer u in het buitenland voor een langere periode aan een bouwproject werkt. Dit is het geval als een bouwproject in het buitenland een projectduur heeft van, in de meeste gevallen, meer dan 12 maanden. Het bouwproject wordt dan volgens het belastingverdrag veelal aangemerkt als een ‘vaste inrichting’ in het buitenland. Ook wel de 12-maandentest genoemd.
Indien u een ‘vaste inrichting’ in het buitenland heeft, dan mag dat land belasting heffen over de door u behaalde resultaten uit dat bouwproject toerekenbaar aan het werk in het buitenland. Nederland heeft in zijn belastingverdragen meestal dezelfde regeling opgenomen, waaronder met buurlanden Duitsland en België.
Onder een ‘bouwproject’ wordt verstaan: een uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden. Hieronder vallen gebouwrenovaties, werkzaamheden aan wegen, bruggen of pijpleidingen, graaf- en baggerwerkzaamheden, maar ook het plaatsen van windmolens of de installatie van complexe machines. Bij een bouwproject in het buitenland moet altijd vooraf worden beoordeeld of belastingplicht in het land van de werkzaamheden ontstaat.
Opsplitsen
Aannemers met een bouwproject in het buitenland met een looptijd van meer dan 12 maanden hebben meestal een ‘vaste inrichting’ en kunnen voor de in dat land behaalde winst daar worden belast. Om verschillende fiscale redenen is het niet wenselijk om voor een deel in het buitenland te worden belast. Echter, de mogelijkheid bestaat in sommige gevallen om de 12-maandeneis te omzeilen door middel van het opsplitsen van contracten.
Dit gaat als volgt: een aannemer heeft een bouwproject in het buitenland voor een periode van 22 maanden. In beginsel is er sprake van een ‘vaste inrichting’ in het buitenland. Bestaat de bouwonderneming uit meerdere BV’s, bijvoorbeeld BV1 en BV2, dan kan BV1 voor de eerste helft van het bouwproject een contract sluiten (11 maanden) en BV2 voor de tweede helft (11 maanden). Beide BV’s zijn afzonderlijk niet langer dan 12 maanden in het buitenland actief, waardoor in principe geen ‘vaste inrichting’ in het buitenland ontstaat. Met als resultaat geen belastingheffing onder toepassing van het belastingverdrag in het buitenland.
Doel contracten
In het BEPS-plan heeft de OESO met één van de actiepunten aangegeven dat ze het opsplitsen van contracten willen bestrijden. Het actiepunt betreft een Principle Purpose Test (PPT) dat kijkt naar het doel van de gesloten contracten. In het voorbeeld van BV1 en BV2 zijn de contracten van 11 maanden enkel gesloten om de 12-maandentest te omzeilen. Als gevolg van de PPT worden de contracten van BV1 en BV2 als één geheel gezien. Beide contracten samen overschrijden dan de 12-maandengrens, waardoor er een ‘vaste inrichting’ in het buitenland ontstaat.
Nederland heeft al aangegeven dit actiepunt van de OESO te ondersteunen. In de praktijk komt dit actiepunt pas tot uiting op het moment dat Nederland een nieuw belastingverdrag met een land sluit of een bestaand belastingverdrag herziet. Toch is dit een aanmoediging om splitsen van contracten ook onder bestaande verdragen te bestrijden.
Dit artikel verscheen in december 2015 in het blad Aannemer. Klik hier voor een (proef)abonnement.
Discussie zien we graag op Aannemervak, maar wel met respect voor elkaar. Wij vragen daarom om onder volledige naam te reageren. Lees onze andere regels voor discussie hier. Met het plaatsen van een reactie verklaart u zich akkoord met deze regels.